Paulus van het Kruis werd als Paolo Danei op 3 januari 1694 geboren in het Noord-Italiaanse stadje Ovada, gelegen in de toenmalige republiek Genua.
Op negentienjarige leeftijd beleeft Paolo, naar aanleiding van een preek, een bekeringservaring: voortaan wilde hij zich op radicale wijze aan de dienst van God wijden. In welke concrete vorm dat zou gebeuren, was niet meteen duidelijk. Hij opteerde achtereenvolgens voor erg verschillende vormen van engagement: als vrijwilliger in een leger dat op kruistocht trok tegen de Turken; als kluizenaar in het bisdom Alessandria, waar hij een eerste levensregel schreef voor een nieuwe religieuze gemeenschap; als catecheet en predikant; als pelgrim die in november 1721 in de basiliek van Santa Maria Maggiore te Rome de gelofte aflegde zich te wijden aan de beschouwing en de verkondiging van Christus' Lijden en met dit doel gezellen rondom zich te verzamelen.
Met zijn broer Giambattista betrekt hij een tijdlang een kluis op de berg Monte Argentario, een klein schiereiland in de omgeving van Orbetello, waar hij later zijn eerste klooster zal bouwen. Maar eerst wijden beide broers zich nog gedurende een 20-tal maanden aan ziekendienst en wel in het hospitaal San Gallicano in Rome.
Op 17 juni 1727 worden zij in de Sint-Pietersbasiliek door de paus zelf tot priester gewijd. Negatieve ervaringen in het ziekenhuis doen hen besluiten terug te keren naar de Monte Argentario en zich toe te leggen op de predikatie.
Vanaf 1730 beginnen zij volksmissies te preken, eerst in de omgeving van Orbetello en gaandeweg ook in heel midden-Italië. De religieuze onwetendheid, een onvermijdelijk gevolg van een bijna totale verwaarlozing op pastoraal gebied, was een van de grootste euvels van de Toscaanse Maremmen, een ongezonde moerasstreek van honderdvijftig kilometer lang en tien tot twintig kilometer breed, die zich uitstrekte langs de Italiaanse Westkust. Wegens het algemene analfabetisme waren de mondelinge catechese en predikatie in die context het aangewezen middel om het christelijk geloof te traderen. Paulus van het Kruis ging in op het appèl dat hem vanuit de concrete maatschappelijke en kerkelijke context bereikte en engageerde zich in de richting van de verkondiging, meer bepaald van de volksmissie, zoals die in zijn tijd ook door Leonardus a Porto Maurizio en Alfonsus de Liguori op grote schaal werd gelanceerd.
Het zou nog tot 1769 duren voordat Paolo, zonder beperking van aantal en zonder toelating van de lokale bisschoppen, leden van zijn gemeenschap tot priester mocht laten wijden. Toen Paolo in 1775 stierf telde de Congregatie van Jezus' Passie 176 leden.
Gedurende heel zijn leven voerde Paolo een uitgebreide correspondentie niet alleen met zijn eigen kloosterlingen, maar ook met talloze leken, priesters en religieuzen die hij ontmoette in de retraites en missies die hij preekte en met wie hij via deze epistolaire vorm van geestelijke begeleiding contact bleef houden. Een tweeduizend brieven van zijn hand zijn bewaard gebleven, maar het totale aantal brieven die hij schreef, moet veel, veel groter zijn geweest. Een vertaling in het Engels van die correspondentie is onlangs gepubliceerd in drie lijvige volumes.
In 1771 ging een andere droom in vervulling: de stichting van een klooster voor vrouwelijke contemplatieven, die hun levenswijze lieten oriënteren en inspireren door de passiespiritualiteit van Paulus van het Kruis .
In 1773 jaar kreeg hij een royaal geschenk van paus Clemens XIV: de Romeinse basiliek SS. Giovanni e Paolo op de Celio-heuvel, met de daarbij behorende kloostergebouwen en de ruime tuin. Het is in dat klooster dat Paulus van het Kruis zijn laatste levensdagen zou doorbrengen. Een serene rust vond hij er in de vriendschap met Rosa Calabresi, zo zuiver en edel als de vriendschap tussen Franciscus en Clara. Hij stierf op 18 oktober 1775, in tegenwoordigheid van zijn kloosterlingen en een aantal retraitanten, geestelijken en leken. Tijdens het stervensproces werd het passieverhaal uit het evangelie voorgelezen - het verhaal dat heel zijn leven en al zijn apostolische activiteiten had georiënteerd en geïnspireerd.
Op 29 juni 1867 werd hij door paus Pius IX heilig verklaard. Zijn gedachtenisfeest wordt jaarlijks gevierd op 19 oktober.
Het was in 1840 dat het eerste passionistenklooster buiten Italië werd opgericht en wel in Ere bij Doornik. Drie Italiaanse paters en een broeder namen op 22 juni van dat jaar hun intrek in een bescheiden en verlaten kasteelgebouw. Overste van die stichting was de zalige Dominicus Barberi (1792-1849), die zich reeds in 1841 in Engeland vestigde en daar in contact zou komen met leden van de dynamische Oxfordbeweging. Onder hen was ook de latere kardinaal J.H. Newman, die op 9 oktober 1845 door P. Barberi in de katholieke kerk werd opgenomen. Uit de kloosterkronieken blijkt dat er rond het midden van de 19° eeuw behoorlijk veel contacten waren op Europees vlak.
De jonge gemeenschap telde reeds van in het begin leden uit Italië, België, Frankrijk, Nederland en Duitsland. Na een tiental jaren werden er reeds vanuit België stichtingen ondernomen in Frankrijk (Hardinghen, Pas de Calais, 1852) en in Nederland (Herten, Roermond, 1853). In 1854 reeds werden de intussen in Engeland gestichte kloosters gegroepeerd in een afzonderlijke entiteit, in canonische termen 'Provincie' genoemd. De Belgisch-Nederlandse-Franse kloosters vormden samen een andere 'Provincie' en wel tot in 1910. Gedurende negen jaar, vanaf 1854 tot 1863, zou P. Jozef Pluym (1808-1874), afkomstig uit Rotterdam, provinciale overste zijn van die Noord-Europese Provincie. In 1863 werd hij bisschop benoemd van Nicopolis in Bulgarije, waar de passionisten reeds vanaf 1780 zielzorg uitoefenden.
In heel de periode van 1840 tot 1910 is er maar één Vlaming provinciale overste geweest (1869-1875) van de kloosters in België, Frankrijk en Nederland die samen een juridische 'eenheid' uitmaakten. Het was P. Isidoor Brems, afkomstig uit Heist-op-den-Berg.
P. Isidoor Brems stond in voor het bouwen van het klooster in Kortrijk (1872-74) - waarbij transacties te goeder trouw enkele jaren later voor een financiële ramp en een gerechtelijke nasleep blijken te hebben gezorgd.
Er zijn gegevens bekend over het ledenbestand in 1881 en ook daarin is weer af te lezen hoe 'Europees' de passionistenkloosters uit die tijd wel waren. De 39 kloosterlingen (26 paters en 13 broeders) waren afkomstig uit België (12), Frankrijk (11), Italië (8), Nederland (7) en Duitsland (1). De apostolische activiteiten bestonden hoofdzakelijk in het preken van volksmissies, retraites en triduums. Aanvankelijk hoofdzakelijk in Wallonië en Noord-Frankrijk, maar gaandeweg ook meer in Vlaanderen. De vestiging in Kortrijk (1874) zou overigens algauw meer Vlaamse en Nederlandse kandidaten aantrekken. Het noviciaat dat er was gevestigd van 1879 tot 1897 zou in die achttien jaar 56 kloosterprofessies kennen.
De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) deed een groot deel van de kloosterlingen verhuizen naar Nederlandse kloosters verhuizen. Een grote toename in het ledenbestand, in Vlaanderen zowel als in Nederland, zou vanaf de twintiger jaren beginnen. In 1924 kon men dan ook overgaan tot het oprichten twee autonome 'Provincies': België en Nederland. Intussen waren er nieuwe kloosters opgericht: Wezembeek-Oppem (1904), Diepenbeek (1912), Natoye (1920) en zouden nog volgen: Kruishoutem (1926), Sint-Katelijne-Waver (1929), Leuven (1948).
In 1930 vertrokken de eerste missionarissen naar het bisdom Tshumbe/Congo. Gedurende een periode van 50 jaar zouden een 80-tal confraters in dat bisdom en vanaf 1964 ook in het bisdom Kinshasa werkzaam zijn. De periode rond de Kongolese onafhankelijkheid (1960) was oorzaak van heel wat moeilijkheden en ook van de moord op twee missionarissen in Katako-Kombe (1964).
Als resultaat van de Generale Kapittels na Vaticanum II werd in 1973 vanuit de Belgische Provincie een Internationale Vereniging gestart met de naam 'Stauros' ( = Grieks voor Kruis), met het doel 'de studie van het evangelie van Christus' Lijden te bevorderen'. Een gespecialiseerde bibliotheek omvat momenteel meer dan 10.000 volumes en tweejaarlijks wordt, vanaf 1974, een lopende bibliografie gepubliceerd - ook partieel te consulteren op internet: stauros.webhotel.be. Regionale Stauros-secretariaten zijn gevestigd in USA, Italië en Spanje.
Wat zich ook in andere kloosterinstellingen zou voordoen: een massale vermindering van het ledenbestand door het uitblijven van roepingen - dit vanaf de zestiger jaren - leidde gaandeweg tot schaalverkleining, zowel op het vlak van apostolische activiteiten als van huisvesting: van de acht kloosters in België zijn er intussen maar twee overgebleven, en wel: in Kortrijk en in Wezembeek-Oppem.
Intussen kende het vicariaat in Kongo, vanaf 1980, een permanente toename van inlandse passionisten. Intussen hebben ze met een 50-tal Kongolese passionisten in 2005 de juridische status van Vice-Provincie gekregen. Ook in tal van andere Derde Wereld-landen blijven jonge passionisten-gemeenschappen toenemen.
Wanneer je de kerk verlaat en rechts de Veldstraat inslaat komt ge na 50 meter bij de Lourdesgrot : een oase van stilte en rust midden in de stad. Deze grot werd ingehuldigd op 11 februari 1908, dit is 50 jaar na de verschijningen van O.L.Vrouw aan Bernadette vandaar dat het een jubelgrot is. In de muren van de grot zijn de taferelen van de zeven smarten van Maria aangebracht.
Links van de grot zien we de grafsteen van Broeder Isidoor. Wanneer Broeder Isidoor voor de eerste keer ontgraven werd, had men hem een apart graf gegeven op de hoek van de concessie van de paters Passionisten, in dit graf lag zijn stoffelijk overschot tot aan zijn overbrenging naar de grafkapel in de Sint-Antoniuskerk.
In de Sint-Antoniuskerk mogen geen kaarsen gebrand worden omdat de muren volledig beschilderd zijn. De Lourdesgrot is daarom de plaats geworden waar de pelgrims kaarsjes of noveenkaarsen ter ere van O.L.Vrouw of Broeder Isidoor aansteken. Bij deze grot is een winkel waar mensen kaarsen en andere religieuze voorwerpen kunnen kopen.
Het idee om een grot te bouwen begon heel bescheiden. De paters hadden in 1884 grond aangekocht en daar moest een muur omheen gebouwd worden. In deze muur zouden ze een kleine kapel bouwen, waar mensen voor en na hun werk even konden stilhouden en bidden. Parochiepriesters en vooral Vlaamderens Bedevaarten wilden inspraak bij de bouw van deze kapel. Ze moest er als een rots uitzien. Het kwam er op neer dat er een grot kwam die nauwgezet de grot van Lourdes nabootsten, het gevolg daarvan: een financiële kater.
Op 11 februari 1908, precies 50 jaar na de verschijning van Onze-Lieve-Vrouw aan de kleine Bernadette, kwam Monseigneur Waffelaert de grot inwijden. Wie het verhaal van de plechtigheden bij de Kortrijkse Jubelgrot leest staat verstomd: op die dag winterdag passeerden 50.000 mensen voorbij de grot. De straten in de omtrek waren versierd met triomfbogen, vlaggen en bloemstukken. 's Avonds vertrok de kaarskensprocessie vanuit de St. Antoniuskerk naar de nieuwe grot. Een locomotief maakte de nodige elektriciteit voor de verlichting van de versiering. De priesters van de stad steunden dit initiatief en zelfs de paus gaf vanuit Rome zijn zegen voor dit nieuwe bedevaartsoord. Bedevaarders vanuit heel het land en zelfs vanuit Frankrijk kwamen naar dit bedevaartsoord.
De oorlog 1914-1918 spaarde de jubelgrot niet. Het verval van de grot had ook een vermindering van de volkstoeloop tot gevolg. Het verval was zo groot dat men er aan dacht ze gewoon afte breken. De bestaande gaanderijen werden ook afgebroken en tegen de muren kwamen de afbeeldingen van de 7 smarten van Maria. Op 10 september 1939 werd de vernieuwde grot ingezegend.
In 1945 waaide tijdens een storm een van de brandende kaarsen omver en veroorzaakte zo een felle brand. Stilaan komen na de oorlog ook bezoekers van het graf van Broeder Isidoor naar deze grot. In 1992 werden veranderingen uitgevoerd om het brandgevaar te beperken en zo kreeg de grot zijn huidige vorm.